SCHILDEREN TOT OP HET BOT
Johan Pas
1993
Over kunst schrijven lijkt nog het meest op stijlvol rond de pot draaien. Als aandachtige beschouwer beschrijven we een plastisch produkt, maar reppen we weinig over het plastisch proces. Het schilderij toont zich in zijn voltooidheid/volmaaktheid, laat zich graag beschrijven. Maar het schilderen zelf is moeilijker in woorden te vatten. Verwoorden is bevriezen, en een gestold gebaar is geen schilderen meer. Schilderen vormt een unieke combinatie van mentale en materiële processen. Geest en materie ontmoeten elkaar op een aantal vierkante centimeter doek. In de loop der tijden worden accenten gelegd op diverse deelaspecten van dit complexe proces. Beurtelings lijken spiritualiteit of realiteitszin, lijnvoering of kleurgebruik, universaliteit of anekdotiek kunstenaars en hun publiek aan te spreken.
Wanneer de schilder de materie zelf laat spreken en zijn geest het zwijgen tracht op te leggen, ontstaan er onvoorspelbare, dynamische beelden zoals bij de abstracte informelen van de jaren ’50. Het schilderij als eruptie. Maar het verstand laat zich niet uitschakelen. Tijdens de jaren ’60 profileert het schilderen zich in de fundamentele en analytische kunst als intellectueel proces. Koel en rationeel wordt het schilderij onderzocht. Gedurende een korte periode zijn expressie en ratio als water en vuur. Een schilder moet immers kiezen. Figuratie versus abstractie, emotie versus intellect, expressie versus analyse; deze debatten hebben vandaag enkel nog een kunsthistorische betekenis. Net als de 16de eeuwse polemiek tussen de schilders van de lijn en die van de kleur, de 17de eeuwse discussie tussen de Anciens en de Modernes, de 18de eeuwse twist tussen Poussinistes en Rubénistes en de 19de eeuwse rivaliteit tussen Ingres en Delacroix. De geschiedenis van de schilderkunst is die van de overwinning van haar tegenstellingen.
De hedendaagse schilderkunst kenmerkt zich door een extreem pluralisme. Traditie, modernisme en postmodernisme zijn de aspecten van een complexe interactie. Meer dan eens dood verklaard, weet het schilderij zich steeds weer te actualiseren. In een context van elektronische simulaties en een computergestuurde beeldcultuur lijkt het ambachtelijke schilderij een verbazingwekkend anachronisme. Juist deze materiële aanwezigheid verleent het schilderij, in tegenstelling tot de elektronische beelden, een enorme kracht. Schilderen is vandaag minder dan ooit vanzelfsprekend, dus meer dan ooit een bewuste keuze.
De recente schilderijen van Ronny Delrue dragen de sporen van deze recente ontwikkelingen. Dualiteit is hun kenmerk. Deze schilderijen zijn de stollingen van intellectuele en emotionele ervaringen. Ze zijn nooit helemaal uitbarsting, nooit volledig reflectie. Hun uiterlijk verraadt zowel het gemak als de moeite waarmee de schilder zijn beeldtaal ontwikkelt. Ze spreken van rijkdom en armoede, van schilderplezier en van schildertwijfel. Ze zijn dragers van expressie en esthetiek. De schilderijen van Delrue zijn produkten die de littekens dragen van een intens proces, vertolken de momenten van een zoektocht naar het adequate uitdrukkingsmiddel.
In essentie vormen deze werken landschappen. Net zoals we tijdens een reis een vreemd en aantrekkelijk landschap trachten te lezen, maar de essentie ervan ons steeds lijkt te ontsnappen, zo kan men de schilderijen van Delrue lezen maar niet vatten. Zowel kleur als textuur van de verf roepen associaties op met aarde en natuur. Maar als in een landschap schuilt de betekenis vaak onder het zichtbare, in de talloze verborgen lagen die het zijn huidige aanblik verlenen. De veelvuldige overschilderingen creëren een picturale stratigrafie die soms wel, soms niet doorschemert aan de oppervlakte van de verfhuid. De verflagen verhullen maar suggereren ook. Deze complexe gelaagdheid compenseert het kleine formaat van de schilderijen. Ondanks de bescheiden afmetingen getuigen deze doekjes van een grote intensiteit. De reductie van het picturaal oppervlak maakt de beelden zeer gecondenseerd. Kleur en lijn, figuren en abstractie vorm zijn essentieel in hun schrale eenvoud. Vage en verstrooide beelden van kronen, beenderen en gebouwen manifesteren zich met moeite tegenover de woekerende korstige verflagen. De schilder speelt in dit subtiele spel een dubbelzinnige rol. Hij is zowel de alles verslindende Chronos (Tijd) als diens opponent, de terug aan het licht brengende archeoloog. Hij bedekt met verf, brengt laag na laag aan op het doek, maar verwijdert ook, brengt tekens en doek terug aan de oppervlakte. Hij brengt papier aan op het doek en scheurt het af, schildert en schuurt, bedelft en delft terug op. Vormen verschijnen en verdwijnen. De schilder geeft en neemt.
De sporen die hij via dit dubbele proces blootlegt, nemen de vorm aan van scherven van koningskronen, kraters en resten van monumentale piramidale gebouwen. (Wie bouwde de zonnetempel te Teotihuacán in Mexico, en wie liet hem bouwen? Dit zijn twee verschillende vragen.) Symbolen van macht, geweld en onderdrukking, in de loop der tijd overwoekerd en geplet. De alles vervagende tijd neemt in de schilderijen de vorm aan van de onkleur wit. De schrale potloodlijnen worden erdoor bedreigd. Niets blijft onaangetast, zelfs niet de gouden kroon of het stenen monument. Wat rest zijn fossiele beenderen, niets dan ijdelheid. De semi-abstracte schilderijen van Ronny Delrue verkrijgen zo de betekenis die men in de 17de eeuw koppelde aan de vanitassymboliek van schedel, kaars, spiegel en zeepbel. Als een archeoloog die op zoek naar verdwenen beschavingen verborgen lagen aanboort en enkel zijn eigen vergankelijkheid ontdekt, zo baant Delrue zich een weg doorheen verflagen en betekenissen. Tot op het bot.