Ateliergesprek
Februari 2000
Jan Hoet (JH)
Ronny Delrue (RD)
Dirk Schutyser (DS)
en Ann Demeester (AD)
Een gesprek in het hart van het atelier, tussen enkele schilderijen in opbouw. Het wordt een aanvaring, een ervaring, een gedachtewisseling over het hoe en vooral het waarom van het schilderen, over vervuiling en vernietiging, zwart en wit, plus A en min B.
RD . Op bepaalde momenten moet ik opruimen, ik maak het atelier zuiver, schilder de muren wit en haal de werkruimte leeg zodat ik die opnieuw kan veroveren. Een eerste werk ontstaat, een tweede, een derde… Ik isoleer schilderijen, ik breng ze samen. Nieuwe beelden ontstaan…
Soms heb ik veel miseries al ik schilder, in tegenstelling tot met mijn dagboeknotities, tekeningen die meestal heel vluchtig zijn. Deze drie schilderijen (wijst naar de wand) zijn werken in progress. Er moeten nog grote stappen gezet worden.
JH . Heb je er ooit bij stilgestaan waarom het voor jou noodzakelijk is om die verschillende fases te doorlopen? Is dat geen gevecht dat je voert? Ik heb de indruk dat bepaalde signalen nog altijd refereren aan je academische opleiding.
RD . Ik vernietig die signalen. Het jaagt mij op zoiets, het irriteert mij.
JH . De opbouw en structuur, het werken met plan is gebaseerd op wat je in de Academie hebt aangeleerd. Dat aspect heb je volledig onder de knie, nu moet je daar mijns inziens iets mee doen anders blijft het werk te steriel.
RD . Dat is de reden waarom ik daarnet zei dat met deze werken ‘in groei’ nog grote stappen moeten worden gezet. Die werken zijn aan het rijpen, ze vreten aan mij, laten me niet los en beginnen op mijn zenuwen te werken. Er moet iets mee gebeuren. Het werk kan er morgen totaal anders uitzien maar het kan ook hetzelfde blijven. Met één bepaalde ingreep, het nemen van één risico kan het beeld helemaal gewijzigd worden.
JH . Als je nu zou beginnen met het vernietigen om daarna iets nieuws in te brengen; zou dat niet vruchtbaarder zijn?
RD . Dat gebeurt ook, er zit bij mij geen systeem in het schilderen. Mocht het schilderij telkens op dezelfde manier groeien, dan zou ik dat een verarming vinden. Ik hou er niet van een vakman te zijn die op basis van een vast stramien werkt. Ik hou van grenzen en ik hou er nog meer van om die grenzen te verleggen. De ene keer kies ik voor een klassieke opbouw, de andere keer niet. Ik plaats ze naast elkaar. Ik val ze aan. De eerste streep op het witte doek is ook een vorm van vernietigen en tegelijkertijd het begin van een avontuur. Het werk is in sommige gevallen inderdaad bewust op een klassieke manier opgebouwd, ‘de daad’ moet dan nog gebeuren. Zo’n vernietiging heb ik soms nodig om mijn doel te bereiken. Wellicht zul je deze figuur (wijst naar een bepaald werk) in het eindresultaat niet meer zien maar desondanks zul je haar aanwezigheid wel kunnen vermoeden. Dat soort schemerzones interesseert mij.
AD . Betekent dat dan dat je altijd destructief werkt, tegen je eigen werk in?
RD . Niet altijd, sommige beelden maak ik in één ruk. Op zo’n moment weet ik dat ik moet doorwerken. Het moet in één beweging voltooid worden, anders voel je het ‘herpakken’. Het zijn ultieme momenten: het ontstaan van een schilderij voelen. De datum van afwerking is de titel of een gedeelte van de titel van het werk.
DS . Is er bij de start reeds een finaliteit?
RD . Ik weet soms zeer goed hoe het beeld er uiteindelijk zal uitzien maar terwijl ik aan het schilderen ben, ontdek ik nieuwe mogelijkheden, kan ik plots een verandering aanbrengen die doorslaggevend is. Dan denk ik dat is toch ook interessant die transparantie, die lijn, dat vlak, die fout, die vergissing en dan wil ik dat behouden maar in het werkproces moet ik vervolgens andere stukken opofferen. Denken dat je heel goed weet waar je zal uitkomen en uiteindelijk op een andere plaats aanbelanden, daar gaat het om. Meestal bieden zich verschillende oplossingen aan. Het maken van een schilderij nodigt mij uit om een ander werk te maken.
AD . Je vertrekt dus wel vanuit een vastomlijnd idee.
RD . Ja, ik vertrek van een beeld dat in mijn hoofd zit: gegroeid in krabbels, schetsen en tekeningen. Dat tekenen gaat immers heel direct…
JH . Laten we eerst over je schilderijen spreken.
RD . Die twee elementen moeten in één adem vernoemd worden. Wellicht kunnen mijn schilderijen niet gescheiden worden van de dagboeknotities. Hoe verschillend ze ook lijken, ze zijn direct met elkaar verbonden. Die notities zijn de voedingsbodem, de humus waaruit de schilderijen groeien. Ze zijn geworteld in eenzelfde inhoud maar de uitwerking op oplossing is anders.
JH . Als ik het werk dat jij de voorbije tien jaar hebt gerealiseerd in vogelvlucht doorneem, dan merk ik dat er zich op een bepaald punt een echte omwenteling heeft voorgedaan. Je hebt een tijdlang expressionistisch gewerkt en met die doeken boekte je relatief veel succes. Wanneer ben je van die stijl afgestapt?
RD . Van zodra het rationele zwaar ging doorwegen en het emotionele in mijn werk sterk ging bepalen. De verhouding met het ‘expressionisme’ is nog altijd aanwezig, in die zin dat ik het negeer. De ‘expressionistische’ geste wordt ingehouden. Uitspattingen worden onderdrukt. Als ik nu schilder, komt er een vrij rationeel-emotionele impuls in mij op. Het emotionele zit onderaan. Van daaruit vertrekt het werk en begint het schilderij. Wat het rationele betreft, neem ik op bepaalde punten heel sec schilderkunstige beslissingen. De emotie en daarna de afstand.
DS . Waarom heb je in de dagboeknotities wel ingespeeld op dat emotionele element dat in de schilderijen blijkbaar bewust verdrongen wordt?
RD . Ik hou van het opborrelen maar ook van het kanaliseren, van pure emotie en beheersing.
JH . Als ik de werken uit die periode bekijk en ze vergelijk met het huidige werk dan krijg ik de indruk dat het om twee verschillende kunstenaars gaat.
RD . Ik ben natuurlijk nog steeds dezelfde persoon maar duidelijk iemand die nu anders over schilderkunst denkt dan vroeger.
JH . Is het vanuit het opnieuw ondervragen dat je tot dit werk gekomen bent? Het is toch niet omdat je afkerig bent van het succes?
RD . Het opnieuw ondervragen bracht me tot een rationeel-emotioneel schilderen. Ik besefte dat ik de verf, het doek, de manier van schilderen, de componenten van de schilderkunst moest gebruiken in functie van het inhoudelijke, van wat ik voelde en dacht. Ik ben niet afkerig van succes maar het mag niet in de weg staan van je evolutie als kunstenaar. Als alles vlot begint te verlopen, is het meer dan tijd om te kijken of je het wezenlijke van je ‘zijn’ niet verliest. Mensen die doen alsof ze alles weten en er van overtuigd raken dat ze voor alles sleutels hebben, vind ik zeer gevaarlijk en vooral gevaarlijk voor zichzelf. Ik wilde me niet laten drijven op gewoonten en op zekerheid.
JH . Betekent die evolutie dat je na vijf jaar opnieuw iets totaal anders zal doen?
RD . Ik denk het niet, ik ben een richting ingeslagen die ik verder wil onderzoeken.
JH . Ik wil gewoon achterhalen hoe het komt, vanuit welke impuls die omslag is voortgevloeid.
RD . Vanuit het aanvoelen dat het niet evident is om te veranderen. Verandering brengt onzekerheid met zich mee, het gevoel dat je geen vaste grond meer onder de voeten hebt. Op het moment van die ‘omwenteling’ was er veel vraag naar mijn vroeger werk en dat was iets waaraan ik niet langer wou en kon beantwoorden. Precies dat aanvoelen werd een belangrijk inhoudelijk aspect: de angst om te vervuilen, te verstenen, te verpulveren, te verdwijnen. Een vervuiling die optreedt door alles wat men doet en meemaakt, door allerlei vormen van manipulatie…
JH . Het succes was voor jou een hulpmiddel om na te denken over wat je precies deed.
RD . Het dwong mij om een standpunt in te nemen en na te denken over wat ik deed, wie ik was en wat mijn plaats in de maatschappij was. Tal van portretten en landschappen zijn hieruit voortgevloeid.
AD . Het bevragen heb je gedaan door en met het schilderen en niet door er op een theoretisch-abstracte manier over na te denken.
RD . Mijn dagboeknotities zijn directe registraties, zoektochten naar mezelf.
DS . Zijn die dagboeknotities dan een vorm van therapie?
RD . Nee, maar het is een beeldend uitdrukken van mijn wereld op dat moment, directe registraties. De datum, het uur, het moment zelf zijn bij deze nota’s heel belangrijk. Deze beelden komen meestal op gewone velletjes papier en worden naakt gepresenteerd zodat de installatie op ophanging de kwetsbaarheid ervan accentueert. Op die manier staat de toeschouwer letterlijk en figuurlijk in mijn dagboekbeelden. Het zijn innerlijke portretten. Het gaat niet om de weergave van gelaatstrekken, het is de gevoelsuitdrukking die primeert. Mijn schilderijen zijn eveneens portretten maar tegelijkertijd geestelijke en gewone landschappen.
DS . Waarom vermijd je bewust kleuren in je schilderijen terwijl je die wel inbrengt in de tekeningen?
RD . De kleur in mijn schilderijen zit meestal onder de laatste lagen: beelden van saturatie, verstening, pollutie… Er zit heel wat kleur in de niet-kleur. Het is een bewuste keuze geweest om te schilderen met verf die ik ook zelf maak op basis van pigmenten, Chinese inkt en acrylmedium. Acryl uit potten vind ik te plastiekachtig. Mijn voorkeur gaat uit naar een schrale, matte verfhuid. Ik ga hiermee van transparantie tot overgesatureerde verf zodat de verfhuid verbrokkelt en soms afkraakt. De verfmassa wordt uit de oppervlakte van het doek getrokken zodat druppels over de rand de kwetsbaarheid sterk benadrukken. Kwetsuren maken een integraal onderdeel uit van de verfhuid. Het kapotschilderen, de ontaarde kleur, het leven en de dood… dat boeit mij en op dat vlak probeer ik tot het uiterste te gaan.
DS . Kies je bewust voor het niet inkaderen van je doeken?
RD . De randen van de schilderijen zijn even belangrijk als de voorkant. Ze brengen licht in het schilderij en tonen de onderliggende en soms heel felle kleurlagen die iets van de geschiedenis van het doek verraden. Daarom is de ophanging van de kleine werkjes ook heel belangrijk. Je bekijkt de boven- of onderkant en de spanningen tussen de zijkanten van meerdere werkjes.
AD . De wisselwerking tussen jouw persoonlijke leven en je werk is blijkbaar ook heel sterk.
RD . Ja, het ontstaat vanuit mezelf. De trilling, die teweeggebracht wordt door een emotie, een reflectie op een emotie, een reflectie… dat zijn mijn uitgangspunten. Er zitten een aantal constanten in mijn werk…
JH . Constanten kunnen ook een soort veiligheid geven die gevaarlijk is. Die veiligheid is een contradictie want kunst is nooit veilig maar moet toch een energie uitstralen die een gevoel van veiligheid en positionering veroorzaakt bij de kijker. Wat bedoel je nu precies met die constanten?
RD . Daarmee verwijs ik naar ideeën en gedachten die in mijn denken verweven zitten. Het gevoel van veiligheid die door de aanwezigheid van die constanten wordt veroorzaakt, probeer ik te ondermijnen door hun inhoudelijkheid telkens op een andere manier uit te beelden. De gedachte dat alles tijdelijk is bijvoorbeeld kan als zo’n constante beschouwd worden. Dit besef stimuleert me om optimaal en ten volle te leven maar daardoor ben ik ook bijzonder bang om op te branden, mij te laten leven binnen bestaande systemen. Het idee om niet meer dan een volgeling te zijn, vind ik verwerpelijk. Vaak wandel ik in mijn hoofd, daar ken ik geen grenzen. Kaders en methodes werken beperkend, verzieken de frisheid. Het besef van het gevaar van de gewoonte is daarmee verbonden.
DS . Doe je daarom bewust afstand van de academische verworvenheden?
RD . Virtuositeit is niet aan mij besteed omdat je op die manier de voeling met de realiteit verliest. Vandaar dat ik soms schilder met mijn linkerhand terwijl ik rechtshandig ben. Soms schilder ik ook met het penseel in mijn mond omdat het vaak interessant is om onbeholpen te zijn. Je hoeft niet handig te zijn om een goed beeld te maken. Stunteligheid kan ook poëtisch zijn.
DS . Je werk heeft iets ‘ambetants’ en dat maakt het nu net interessant.
RD . Wellicht gaat het om die connotatie die ik vervuiling noem. Hoe depressief mijn werk ook lijkt te zijn, het vloeit eerder voort uit angst om depressief te worden. Ik vind het interessanter om me bewust te zijn van het gevaar te verstenen, dan mij er niet bewust van te zijn maar wel te fossiliseren. Ik maak liever een beeld van verstening dan dat ik zelf vergrijs en vervaag en daarom schilder ik.
AD . Wat als mensen je werk thematisch gaan analyseren, op zoek gaan naar de onderliggende emoties. Vind je dat storend of ervaar je dat juist als iets essentieels?
RD . Het eindresultaat is het beeld dat bij mij gegroeid is vanuit het voelen en het denken. Wat er precies gebeurd is, is na de realisatie niet meer van belang. Ik hou van de mystiek rond het werk. Eigenlijk wil ik dat de mensen een eigen verhaal maken. Ik hou niet van prentjes die alles in een keer vertellen. Ik heb liever dat de kijker even verdwaalt in wat het werk zou kunnen zijn.
AD . Je liet je ooit eens ontvallen dat je jouw eigen werk soms te esthetisch vindt. Dat lijkt me bijzonder vreemd. Is er iets fundamenteels fout met een werk dat naast interessant ook gewoonweg mooi is?
JH . Esthetiek is een code, een norm die door de kunstenaar steeds weer verschoven wordt. Toen Joseph Beuys voor het eerst werk toonde, waren er geen regels voorhanden om zijn werk als esthetisch te beschouwen. Hij heeft in zekere zin het begrip esthetiek verruimd en opengetrokken.
AD . Het vreemde is dat de esthetische codes uit het verleden nu soms niet meer aanspreken. De normen zijn zo erg veranderd dat de oude standaard vaak moeilijk te aanvaarden is. De zogenaamde ‘esthetiek van de lelijkheid ‘domineert al te vaak ons denken.
RD . Ik hou er niet van als dingen te ‘afgelikt’ zijn. Soms vind ik mijn schilderijen te esthetisch en dan streef ik naar een grotere ‘smerigheid’ in het werk maar tegelijkertijd besef ik dat dat een illusie is want ik vind stof ook zeer esthetisch. Die dubbelheid fascineert mij. Op eenzelfde manier ben ik geboeid door de spanning tussen abstractie en figuratie, mooi en lelijk, weten en vergeten, de drukte in de stad en de rust op het platteland, tegen systemen en het er bewust inzitten. Die tegenstellingen zijn voor mij essentieel. Zo werk ik ook vaak vanuit het beu zijn, daar haal ik mijn kracht uit.
AD . In ‘Voyage au bout de la nuit’ heeft Ferdinand Céline het over het feit dat ons leven bestaat uit een onophoudelijk gevecht tegen de verveling, dat wij steeds opnieuw op zoek zijn naar wat nieuw en anders is. Vecht jij ook tegen de eentonigheid?
RD . Als je geen kracht haalt uit de eentonigheid, ga je eraan kapot. Je moet de eentonigheid vernietigingen anders vernietigt zij jou zelf. De spanning tussen de angst om te vernietigen en de wil om te vernietigen speelt in mijn werk een even grote rol. Het is bijna een soort zelfkwelling en tegelijkertijd een streling.
JH . Voor iemand als Cézanne was dat soort dubbelheid tegelijkertijd een obstakel en een vertrekpunt. Hij wou de ruimte weergeven in een plat vlak, die spanning tussen de driedimensionale ruimte en het platte vlak uitwerken en dat was voor hem een ongelofelijk gevecht.
RD . Voor mij is Cézanne in een bepaald opzicht een voorbeeld geworden. In die zin dat hij de dingen schilderkunstig aftast. Tasten als een blinde.
JH . Ik zou graag afsluiten met een fundamentele vraag die me al lange tijd bezighoudt en die misschien eenvoudig lijkt maar in werkelijkheid essentieel is. Waarom schilder je nog steeds?
RD . Omdat ik niet anders kan. Ik maak al eens een uitstapje naar een ander medium maar uiteindelijk kom ik altijd terug naar de schilderkunst. Ik vind schilderkunst zo boeiend omdat het zo beperkt is. Wellicht ook omdat ik het nodig heb. Net zoals schilderijen gestolde beelden zijn, wil ook ik voldoende tijd hebben om te verstillen in het leven. Met schilderkunstige beelden kan ik me momenteel het beste uitdrukken … (aarzelt). Eigenlijk kan ik niet goed schilderen.