Zelfportret - Zelfbeeld
(de dagboektekeningen van Ronny Delrue)
Johan Pas
Oktober 1997
Het is een piepkleine pentekening. Ze toont een naakte man, langharig en met baard, die ons strak aankijkt en met zijn rechterwijsvinger een plek net onder zijn linker ribbenkast aanduidt. Deze plek is met aquarel geel gekleurd. De naakte man is Albrecht Dürer en hij voelt zich ziek. Het handschrift boven de tekening waarschijnlijk bestemd voor zijn Antwerpse geneesheer luidt: ‘Do der gelb fleck ist ond mit dem / finger drawff dewt do ist mir we’: waar de gele vlek is en ik met de vinger wijs, daar heb ik pijn. Enkele jaren later overlijdt de kunstenaar aan malaria. Zijn louter informatief bedoelde schets van een ziektebeeld resulteerde uiteindelijk in een bijzonder revelerend zelfbeeld. Dit zelfportret als zieke man mankeert dan ook het begin van een merkwaardige maar essentiële artistieke traditie, die van het naakte en kwetsbare zelfportret. De traditionele geschiedenis van het zelfportret vertelt het overbekende verhaal van renaissancistisch zelfbewustzijn, barokke ontplooiing en romantische bevestiging van de artistieke status. Ze geeft ons triomfantelijke beelden van de zwierige Rubens, de professionele David en de arrogant ogende jonge Picasso.
Het parallelle verhaal, in beweging gebracht door Durëres zieke zelfbeeld, prevelt echter van twijfel, angst en pijn. Het levert ons brokken en fragmenten met ontzette ogen, donkere schaduwpartijen en de symptomen van knagende twijfel. Ze staren ons aan in een verstilde onrust, de niets ontziende zelfbeelden van een oudere Rembrandt, Van Gogh, Munch, Beckmann, en de bejaarde Picasso. Deze kunstenaars portretteerden zichzelf, tekenden naar het leven maar tonen uiteindelijk de dood.
Op amper twee maand tijd maakte Ronny Delrue meer dan tweehonderd zelfportretten. De eerste reeks ontstond in de loop van augustus en september van 1996, de tweede is het resultaat van juli van dit jaar. Het zijn snelle, impulsieve studies in een gemengde techniek op papier. Meestal gebruikte Delrue potlood en aquarel, eventueel gehoogd met gouache. Bijna allemaal beperken de tekeningen zich tot het hoofd van de schilder, meestal in driekwart profiel. Het kleurgebruik is herleid tot zwart, grijs en bruin. De karige notities in potlood verwijzen naar datum en uur, en vermelden eventueel het aanwenden van de linkerhand. De opschriften onderstrepen het dwingende dagboekkarakter van deze tekeningen. Vele van deze rudimentaire zelfbeelden verraden een intens spanningsveld tussen weglaten en overschilderen.
Sommige gezichten zijn ruw aangeduid met een potloodlijn, andere zijn volledig dichtgeschilderd met aquarel en gouache. Een constante vormt de afwezigheid van neus en mond. Enkel de ogen markeren het gelaat van de schilder. Ruw aangezet en zonder pupil lijken zij op littekens of open wonden, doen zij denken aan kapotgeschoten ramen in een verweerde gevel. Deze afwezige ogen zijn de zwarte gaten in het gezicht, de hiaten in de geschiedenis van de schilder. Zijn obsessief en automatisch tekenen gebeurde immers zonder gedachte, in de roes van het moment. De schilder tekent zichzelf en is ondertussen onbereikbaar en afwezig. Zijn aanwezigheid manifesteert zich uitsluitend op het papier. De latere confrontatie met de tekeningen is ontluisterend. Ontbloot van beeldende retoriek of picturale présence toont het zelfportret het naakte zelfbeeld van de schilder. Die kijkt verbaasd naar de rudimentaire contouren met lege ogen en weet niet wat hij eerst moet zien, masker of doodshoofd.